8
Het wit-beschuimde hoofd dook weer in den waschbak, twee handen beplensden het ijverig.
Toen het frisch gewasschen en ontdaan van alle zeep uit den waschbak tevoorschijn kwam, zei Pol bereidwillig:
„Zal ik je even föhnen?”
„Graag.”
Pim schudde als een jonge hond de waterdruppels van zich af, zette zich dan om geföhnd te worden.
„Hoe komen we nu aan de rest van het geld?” vroeg ze dan. „Met wat we nu hebben houden we ’t geen veertien dagen uit.”