„Wat zei de vroede vader?”
Pim Weldam, het ondeugende hoofd even heffend uit den waschbak, keek vragend op naar haar tweelingzus Pol.
„Wat zou wit haar je goed staan,” bewonderde Pol, die juist was binnen gekomen, het met shampooing ingezeepte hoofd van haar zuster.
Pim, met half toegeknepen oogen blikte even in den spiegel, terwijl waterstraaltjes van haar hoofd dropen.
„Net het markiezinnenhoofd van moeder,” lachte ze dan. „Maar... wat zei vader...?”
„Nou, ’t gewone recept: vraag het je moederl”
„Liet je je toch niet mee afschepen?"
„Allicht niet.”
„En...?”
„Vijftig piek vacantiegeld en: „jullie moeten ’t zelf maar weten. Nobele vader, hè?”
Pim sloeg van louter vreugde haar linkervoet tegen haar kin, een kunstje, dat haar uren van oefening had gekost.
„En moeder heeft vijf en twintig toegezegd, dat is vijf en zeventig,” rekende ze snel uit. „En wat hebben wij door zes maanden krom liggen bij elkaar gekrabbeld?”
„Twee en veertig gulden en zestig cent,” zei prompt Pol. „Pauline Ernestine, vergist ge u niet? Waren we de vijftig piek niet reeds overschreden?”
„Neen, Christina Wilhelmina, ge vergeet het offer voor Chita’s vierde huwelijksjaar.”
„Jakkie, da’s waar ook! Nou, ik wasch m’n haar even en dan beraadslagen we verder. In ieder geval gaan we.”