69
„Je daast ook zoo met je Stefan! je denkt geloof ik, dat ik verkikkerd op hem ben. Gisteren merkte ik ook al zoo iets.”
„Neen, dat denk ik niet, wel, dat je een gewaagd flirtje met hem bent begonnen en ... nou ... ik zou ’t jammer vinden. Stefan krijgt het moeilijk genoeg op Duinwyck, daar kun je zeker van zijn.”
„Je bent een oude zeur, Pol! Geen haar op m’n hoofd denkt aan een flirt met hem. Hoe kom je aan den nonsens? Ik vind hem erg sympathiek, maar verder niets.”
„Nou daar ben ik heel blij om.”
Pol meende wat ze zei, want wanneer Pim haar iets stellig verzekerde, dan was er in haar hart geen twijfel meer.
„Wat hebben we toch geboft met het weèr,” vond Pim. „We hebben geen spatje regen gehad.”
„We hebben in ieder opzicht geboft. Mooi weêr, een best hotel en twee nieuwe vrienden.”
De reis naar Holland was voorspoedig, geen lekke band, een pont waar ze juist op tijd aankwamen en douanen, die ze op hun eerlijke gezichten geloofden en de koffers, waar de „gedenckenissen” in opgeborgen waren, rustig dicht lieten.
„Ik zat ’m te knijpen,” bekende Pol, die liever de cadeautjes aangegeven had.
Maar Pim had verontwaardigd geroepen:
„Die paar lorrige dingen! Ik denk er niet aan. Juist eenig te kunnen vertellen, dat we iets gesmokkeld hebben!”
Ze hadden nog net genoeg geld om in Middelburg te overnachten. Pol had beter gevonden niet de geheele reis ineens af te leggen en Pim had er vrede mee gehad, omdat ze liever bij dag thuis kwam, dan konden ’s avonds de goede vrienden komen om ze te verwelkomen.
„Je doet net of we naar Amerika zijn geweest,” lachte Pol.