57
hartsgeheimen bij hem komen. Dan ontrafelt hij hun gevoelens, als een volleerde psychiater en brengt die malle wichten soms op een geheel verkeerd spoor.”
„Wat zie je dat gezond in,” prees Stefan. „Je bent een grappig wezentje, Pim. Soms ben je één brok romantiek en dan treft het me weer hoe ’n heldere kijk je op de dingen hebt. Eigenlijk zit je vol tegenstrijdigheden.”
„Ja, dat geloof ik ook,” gaf Pim deemoedig toe. „Waaruit leid je dat nog meer af?”
„Uit je veranderlijke stemmingen en je eeuwige ongedurigheid. Het eene moment ben je hartelijk, meevoelend en het andere oogenblik ben je op het ongevoelige af en kun je een gezicht trekken of de heele wereld je verveelt.”
„Je hebt me nogal waargenomen,” lachte Pim.
„Och, dat hoorde bij m’n vak. Ik voel heel veel voor de psychiatrie. Veel meer, dan voor de chirurgie. Al dat snijden en kerven vind ik vreeselijk en ik heb mezelf altijd moeten voorhouden, dat het toch om het welzijn van het menschdom gaat. Als Vader dan zulk prachtig werk deed, de patiënten door z’n vlug en kundig ingrijpen van een wissen dood redde, dan was ik weer verzoend met het vak. Maar zelf had ik nooit een operatie kunnen verrichten, daar ben ik veel te week voor.”
Pim dacht, dat het gesprek den verkeerden kant uitging en ze zon op middelen om hem weer op het onderwerp liefde terug te brengen.
„Ja,” zei ze dan langzaam, „ik geloof ook, dat je beter voor psychiater dan voor chirurg geschikt was geweest. Je zou ook wel invloed op je patiënten hebben, dat geloof ik vast. Er is iets in je oogen ...”
„Vin-je?” vroeg hij gevleid.
„Ja, zeker. Hebben ze je dat nooit meer gezegd?”
„Neen, nooit.”
„Geen enkel meisje . . .?”