51
het idee geeft of je in Zwitserland bent,” vertelde Pim enthousiast. „En Maarten’s tuin — Maarten is onze zwager — lichtte ze toe, „ligt er ongeveer een minuut of tien fietsen van af. Het is er een weelde van bloemen, groenten en fruit.”
„Is je zwager landbouwer?” vroeg Stefan.
„Neen, of ja... eigenlijk moeilijk te zeggen wat Maarten is, hè Pol?”
„Maarten is grondbezitter en kweeker,” zei Pol. „Maar daarnaast is ie Noordpool-reiziger en journalist.”
„Wat vertel je daar allemaal?” lachte Ruth.
„Een eigenaardige combinatie.”
„Het laatste was ie, voordat z’n hart in boeien geslagen werd door de lieftallige Conchita!” spotte Pim. „Neen, maar alle gekheid op een stokje, Maarten is de meest interessante en daarbij zoo ongelooflijk natuurlijke en eenvoudige man, die er bestaat. Als ie m’n zwager niet was, zou ik gewoon doodelijk van hem zijn.”
„Zijn voorouders hebben al in het huis gewoond waar zij nu wonen en alle van Oosterwijck’s — de mannen tenminste — hadden dien hang naar het avontuurlijke, maar werden naderhand gedegen heereboeren of kweekers — hoe je het noemen wilt. Onze Maarten is de traditie trouw gebleven en na vele jaren rondgezwalkt te hebben en met expedities te zijn mee geweest, heeft hij zich nu neergezet op „Duin-wijck” en wijdt hij zich met hart en ziel aan de tuinderij,” lichtte Pol hen op haar rustige manier in.
„En wanneer zouden wij kunnen komen?” Er was hunkering in Ruth’s stem.
„Wanneer je wilt. Als wij thuis zijn bespreken we de kwestie van jullie huisvesting even en dan schrijven we je dat direct.”
„Ruth woont denk ik, in het Eibersnest,” veronderstelde Pim.