48
zou willen zijn om ervan te kunnen genieten. Waar of niet, Pim?”
„Ongeloofelijk fijn,” beaamde deze. „En nu hebben wij ’t nog maar gezien zonder kinderen, laat nou staan als het huis bevolkt is door al dat leuke grut!”
„En is het voor alle gezindten?” vroeg Ruth en er klonk iets als angst uit haar stem.
„Ieder bleekneusje, dat zon, goede lucht en moederlijke verzorging noodig heeft is er welkom,” zei Pol en ze was blij het te kunnen zeggen.
„O,” zuchtte Ruth opgelucht. „Wat zou ik daar graag willen helpen.”
„Wie weet,” zei Pol zacht.
„Het zou haast te mooi zijn,” vreesde Ruth.
„Hoop er dan maar op,” zei Pim warm.
„Maar niet te veel,” waarschuwde Pol de practische.
HOOFDSTUK III.
Het was de vijfde dag van hun verblijf op Chateau des Glycines en in dien tijd was er tusschen hen en de Mendel’s het begin van een prettigen vriendschapsband ontstaan.
Ze hadden met hun vieren de omgeving doorkruist en waren verrukt over de „blonde schoonheid” zooals Pim het zoo fraai uitdrukte, van Vlaanderen.
Stefan begon werkelijk wat op te leven en de toekomst iets minder somber in te zien.
„Als er nu maar antwoord van Maarten en Titia kwam,” zei Pim dien morgen, terwijl ze heerlijk opgefrischt uit de „salles des bains” te voorschijn kwam. „Heb je er hoop op, Pol?”