39
vind ik ook best. Ik vrees alleen, dat er buiten die twee dingen niet veel over blijft, want het is eigenlijk het eenige, waar ik mezelf voor durf aan te bevelen. Moeder heeft me gelukkig cursussen in baby-verzorging en koken laten geven, dus wat dat betreft kom ik niet geheel onbeslagen op het ijs.”
„Titia!” riep zielsverheugd Pim. „Het kan gewoon niet beter. Ze komt in het kinderhuis als helpster! dat zaakje is gezond!”
„Hoor nou zoo’n enthousiasteling!” lachte Pol. „Tien tegen een, is Titia’s ploeg al voltallig. Geef hun toch geen hoop als je het niet zeker weet.”
„We zijn gewend aan teleurstellingen,” zei Stefan. „Zooveel goede vrienden van vader uit Holland en Engeland hebben hun best voor ons gedaan en ’t liep op niets uit.” „En ’t is zoo begrijpelijk,” vond Ruth. „In dezen tijd van werkeloosheid komen wij nog mee eten uit de ruif!”
„We zullen zóó ons best voor jullie doen,” beloofde Pim. „Het moet lukken. We zullen vanmiddag al schrijven. En als ze jullie leeren kennen, dan doen ze ’t zeker.”
„Reken daar niet te vast op,” zei Ruth. „Niet iedereen is zóó ruim en vriendelijk als jullie. Er zijn veel menschen die een vooroordeel tegen ons hebben en mocht er al een moment van medelijden zijn met menschen, die uit hun vaderland verbannen zijn, al gauw zijn ze geneigd te zeggen, dat ieder land maar voor z’n eigen inwoners moet zorgen. Dat is de groote moeilijkheid waartegen we te vechten hebben. Maar ook daar zal een oplossing voor komen. Strijd en onderdrukking maken immers sterk.”
„Of ze verpletteren je,” zei Stefan somber.
„’t Ziet er voor ons jongeren niet erg rooskleurig uit,” vond Pol.,
„Ik denk er zoo vaak over na, hoe onze toekomst zal zijn. Nu hebben we nog een onbezorgd leventje, schoon vader al