33
in een ander land een aanstelling krijgt en we willen heel zuinig leven, Stefan en ik, om vader zoo weinig mogelijk te kosten. Als Stefan wat opgeknapt is gaan we naar Holland, waar we familie hebben. We willen allebei iets leeren, om zoo gauw mogelijk ons brood te kunnen verdienen.”
Pol dacht aan hun eigen onbezorgd leventje thuis, aan alle pleziertjes waaraan ze konden deelnemen, aan het gemak waarmee ze nu ook weer dit reisje er door hadden gekregen.
„Vader en moeder logeeren op het oogenblik bij vrienden in Engeland. Hun plan is naar Palestina te gaan en als wij een vak kennen, dat we daar met succes kunnen uitoefenen, dan gaan we daar ook heen. Ach, we zijn nog bevoorrecht boven vele anderen, dat we tenminste nog iets over hebben om het, al is het dan ook maar kort, uit te zingen en niet direct van de genade van anderen af te hangen. Maar nu wil ik er liever niet meer over spreken en genieten van deze heerlijke tocht. Hoe vind je die zon op het water schitteren? en wat een mooi gezicht die stroomversnellingen; net watervallen. Wat een mooi land lijkt België me toe.”
„We zullen het met ons vieren doorkruisen en we zullen heel eerlijk onze zit telkens omruilen.”
„Best, ik vind alles even fijn, al moest ik boven op het spatbord zitten.”
„Zou je niet meevallen!” lachte Pol. „Zeg, we moesten elkaar bij den naam noemen. Als je als vier goede kameraden op reis gaat, dan juffrouw en meneer je mekaar niet.”
„Piem en Pool,” zei Ruth. „Wat een vreemde namen zijn dat.”
„Verkortingen van Christina Wilhelmina en Pauline Er-nestine. Maar Pim verkoos geen Chris je en ik geen Paultje te heeten en daarom kortten we het zoo af. Jij spreekt het nog te vloeiend uit, ’t is Pim en Pol, kort, hard, zakelijk!” „Dit korte, harde, zakelijke past heelemaal niet bij jullie,” lachte Ruth.
Wisselend Getij
3