30
„Sportief zien ze er uit,” dacht Pol goedkeurend en Pim riep enthousiast:
„Jullie lijken net een incognito reizende Maharadjah met z’n... z’n..
„Maharani!” vulde Stefan aan. „Zien we er heusch zóó Oostersch uit?”
„Nou en óf!”
Pim wipte in de dickey-seat en noodde Stefan uit naast haar plaats te nemen.
Op het hooge bordes stond la patronne en ze glunderde, toen ze het vierspan weg zag rijden.
„Bon voyage et au revoir!” Haar mollig handje wuifde hen na.
„’n Aardige vrouw,” zei Pol.
„Heel sympathiek,” beaamde Ruth. „We kennen haar al lang. Ze had een hotel in West-Ende en daar gingen we bijna ieder jaar naar toe met onze ouders. Kort voor ons ver... neen, niet vertrek, onze vlucht uit Berlijn, had ze ons juist geschreven, dat ze dit kasteel gekocht had en ze stuurde ons foto’s. Toen we die aardige, kleine huisjes zagen, hadden Stefan en ik al direct zoo’n lust om er heen te gaan.”
Ruth zweeg even en haar ernstige oogen dwaalden langs de Maas en de begroeide rotsen aan weerskanten waartus-schen en bovenop de oude kasteelen verrezen.
„Toen dachten we niet, dat het al zoo gauw noodig zou zijn weg te gaan uit ons geboorteland,” ging ze langzaam voort. „Ach, we spreken er niet graag over en ik zou het ook niet doen, maar nu u allebei ons zoo vriendelijk tegemoet is gekomen, vind ik het wel prettig u ook iets van ons beiden te vertellen.”
„Doet u ’t niet als ’t u teveel aangrijpt,” zei Pol.
„Over al wat vanbinnen bij ons schrijnt en woedt, neen, daarover zou ik niet kunnen spreken, tenminste nu nog niet, maar ik vind, dat u het recht heeft te weten met wie u kennis