28
Pim en Pol, die juist wilden opstaan, werden door haar aangeklampt en het levendige Madammeke bracht hen in kennis met de jonge Duitschers. Even peilden vier paar oogen elkaar, dan was ’t een ongedwongen shake hands.
„’t Is plaisant voor jonge menschen met elkaar te zijn,” zei la patronne. „Ge moet maar tezamen de schoone environs gaan zien.”
„Wij hebben er niets tegen,” zei Pol.
En Ruth, doende alsof ze de eenigszins afwerende houding van haar broer niet zag, stelde in gebroken Hollandsch voor, dat ze samen een wandeling zouden maken.
„Spreekt u maar gerust Duitsch,” zei Pim fier.
„’t Is voor ons beter om Hollandsch te spreken. We zullen er langeren tijd moeten wonen.”
„Kent u Holland?” vroeg Pol.
„O, ja, we hebben er familie wonen, waar we vaak gelogeerd hebben.”
„We moesten eigenlijk vanmorgen samen in het wagentje naar Dinant gaan,” stelde Pim voor. „Dan kunnen er om beurten twee in de dickey-seat zitten.”
„Erg vriendelijk van u, maar ik wilde wat werken,” zei schuchter Stefan Mendel.
„Geen kwestie van,” besliste zijn zuster. „In dat heerlijke zonnige weer zal het een genot zijn langs de Maas te rijden. Kom, Stefan, laat die boeken nu eens rusten en ga mee.” „Wel ja,” moedigde Pim aan, „’t is Paaschvacantie en we gaan genieten van zon en lucht.”
En Pol commandeerde:
„Binnen een half uur zijn we allemaal klaar. We vragen of we onze lunch mee kunnen krijgen en we maken er een genoegelijk dagje van! Afgesproken!”
„Tegen drie zulke wilskrachtige vrouwen kan ik niet op,” lachte Stefan Mendel, maar er was in dien lach zooiets