27
Toen zwegen ze beiden en tuurden naar buiten, den tuin in, naar die zich hernieuwende pracht, naar al de bloeiende planten en heesters waaraan het wonder der natuur zich weer voltrok.
„Het kan niet altijd zoo blijven,” zei ze hoopvol. „Er komen weer betere tijden.”
Dan was ’t een ongedwongen shake hands.
La patronne wervelde naar binnen om te zien of er niets ontbrak aan het déjeuner van haar „callanten.”
„Bien dormi?” vroeg ze, zich wendend naar den jongeman, en zijn droefgeestigen blik ziende: „Ah, ge moet naar buiten. Quelle belle journée; en ge moet tezamen gaan, jonge men-schen ’ooren bij elkandere. Kom, laat me u sefkens aan elkaar voorstellen.”