24
De radio was op Holland af gestemd en de meisjes waardeerden al deze kleine attenties, ofschoon Pim vond, dat de thee naar tabak smaakte.
„Vraag jij straks eens wie er in het kleine huisje woont” drong ze bij Pol aan.
„Doe ’t zelf!”
Maar toen Madame weer naar binnen trippelde, vroeg ze ’t haar toch, wetend, dat Pim met al haar praats in sommige dingen de verlegenheid zelf was.
„Ah! in ’t klein huizeke waar de licht brandt? daddies —
Madame had de gewoonte Hollandsche lettergrepen te verbinden — „een joenk meisje uit Berlijn, met haar broer. Ze zijn ’ier voor ’npaar weken en nadien gaan ze naar Palestina.”
„Reuze interessant,” vond Pim.
„Hoe heet ze?”
„Ruth Mendel. Z’ies een ’eel charmant meisje en z’ies een excellente celliste”, vertelde la patronne.
„Was zij dat, die speelde?” vroeg Pol verwonderd. „Zoo’n forsche toon!”
„En die broer?” informeerde Pim. „Wat is dat voor een knaap?”
La patronne trok een pruimenmondje en haar mollige handjes, dis ze onder het spreken zoo levendig wist te bewegen, accentueerden haar woorden toen ze vertelde, hoe afwezig de joenk man was, hoe triste en timide.
„Eel anders dan de joenk meisje,” zei ze dan. „Maar u zult ze morgen zien au déjeuner. Ik zal ze u voorstellen.”
.Ik rol om van slaap,” plonsde Pol midden in het gesprek.
„Bonne nuit!” wenschte la patronne hen vriendelijk toe en ze oogde de meisjes na, toen ze de gebeeldhouwde trap opgingen.
„De belles filles,” vond ze.
„Kijk die maan eens door die gebrande ruit schijnen,” zei