17
„Toch is al dat oude en verweerde de moeite van het zien wel waard,” dacht ze en ze spoedde zich terug naar den Zimmertoren, waar ze van een chauffeur van een bus hoorde, dat „die andere Madam” naar binnen was gegaan om zich het interessante uurwerk te laten uitleggen.
„Net wat voor Pol,” lachte ze in stilte.
Ze slenterde wat rond, bekeek de winkels, maakte hier en daar een praatje, bewonderde oud koperwerk en ging dan weer terug naar het pleintje, waar ze Pol aan trof, die al naar haar stond uit te kijken en haar een opgewonden relaas deed over het bizondere van het uurwerk.
„Zeg, wat kan het mij nu bommen, hoe laat ’t op het oogenblik in China is — allemaal niets voor mij, hoor!” stuitte ze haar zuster’s woordenvloed.
En op Pol’s vraag waar ze nu heen zouden, zei ze gedecideerd:
„We gaan Timmermans een groet uit Holland brengen.”
„Zeg, ben je niet wijs; de man zal vragen of we stapel zijn!”
„Als je niet meegaat, ga ik alleen. Ik moet z’n huis en z’n hof en z’n Marieke zien!”
Als Pim zich iets in het hoofd zette, dan was ze er gemeenlijk niet van af te brengen en dit wetend, nam Pol gelaten plaats achter het stuur, van plan door dik en dun met haar mee te gaan.
„Je hoeft heusch niet, hoor! Ik liet jou toch ook alleen naar je wonderklok stevenen. Onze ambities loopen nu eenmaal uiteen.”
„Ik vind ’t alleen maar zoo bakvischachtig. De jaren van artistenvereering zijn we nu toch te boven.”
„Heeft niets met leeftijd te maken, als je iemand even de hand wilt drukken uit dank voor zonnige momenten. Och, maar zooiets begrijp jij niet.”
„Waar woont-ie?”
„Aan de Nethe, natuurlijk,” stelde Pim vast. Maar Pol, de
2
Wisselend Getij.