14
„Waarschijnlijk heeft ze er toen narigheid genoeg door gehad en wil ze jou haar strijd besparen.”
Maar hoezeer de tweelingzussen ook van elkaar verschilden, hoe ver ook hun ambities en hun sympathieën uiteen liepen, ze voelden zich nooit prettiger, dan met elkaar en totnogtoe was er niets geweest, dat hen van elkaar had kunnen verwijderen.
„Wat staat er ook weer voor vandaag op het programma?” riep den volgenden morgen Pim, die nog even na lag te genieten van een door niets gestoorde nachtrust, naar Pol, die al kant en klaar voor de opengeslagen balcondeuren stond en keek naar het drukke stadsgewoel van de oude havenstad.
„Wel kwiek!” riep deze naar binnen, „die verkeersagentjes met hun witte helmen. En wat staan ze op een koddig tribunetje!”
Pim, in pyama, sprong het bed uit, kwam naast haar staan.
„Kind! je staat gewoon te kijk!” waarschuwde Pol.
„Wat zou dat? juist zoo zalig, dat geen kip je hier kent. Dag meneer!” wuifde ze overmoedig naar een heer, die een geamuseerden blik naar boven wierp.
„Toe nou, Pim!” en Pol, een beetje nijdig, trok haar de kamer in.
„Tju! schijnt de zon fijn!” jubelde Pim. „We gaan naar Lierke-Plezierke! ik moet de Nethe zien en alles waar Timmermans ’t in z’n zonnige Pallieter over heeft.”
„Hoeveel kilometer zou ’t zijn?”
„Hè, jij met je kilometers! wat kan dat nou bommen! We gaan naar Lier en daarmee uit!”
Ze reden den weg van Antwerpen naar Lier en gingen langs bloeiende beemden en sappige weitjes.
„O, wat een eenig stedeke!” juichte Pim, toen ze over de hobbelige keien reden om de Nethe op te sporen.
„Wat is dat voor een grappig uurwerk?” vroeg Pol, toen