11
somma van vijf en negentig cent en was trotsch als een pauvr op haar aankoop, waarvan moeder, die meestal alles te duur vond wat ze kocht, geraden had, dat die wel drie gulden gekost zou hebben.
„Je kunt ’m nou gewoon voor alles gebruiken,” had Pim gesnoefd en Wim had voorspeld, dat ze dè mand in ’t eerste ’t beste hotel zou laten staan.
„Hotelletje!” had Pol gezegd. „We hebben geen geld voor hotels.”
„Geef me de kaart even?” vroeg Pol.
„Moet je ’m nu al hebben? Ik ken het ding bijna uit m’n hoofd,” lachte Pim, maar ze ontvouwde toch gewichtig de kaart.
„Eenig, zeg! als je zoo de route vóór je ziet liggen,” en haar zeemleeren wijsvinger wees langs den weg dien ze te gaan hadden.
„Dus ineens door naar Antwerpen,” zei ze dan. „Hoe laat zouden we er zijn?”
„Ik denk tegen vier uur. Als alles tenminste strijk en zet gaat. Je kunt ’t nooit weten met een auto.” Pol zei het een beetje gewichtig.
„Nou, zeg! hij is in de beste conditie. Vader heeft hem nog heelemaal laten nazien."
„Wat heerlijk al die roode en witte meidoorns langs den weg. Hoe vin-je die zoete lucht?”
„Eén kluit zaligheid!” zuchtte Pim.
„Toch maar verstandig, dat we gewacht hebben tot de IJsheiligen hun biezen hebben gepakt.”
„Wil je gelooven, dat ik nu al honger heb?”
„Omdat je weet, dat moeder het noodige eetbaars in dè mand heeft gestopt. Loer maar even wat er allemaal in is en stop mij dan ook wat toe.”
„Wil je ham of tong?” vroeg Pim, die een keurig stapeltje sandwiches uitpakte.