78
„Och, kom, je moeder zal ’t je graag geven. Als je nou b.v. in de Kerstvacantie eens naar Noorwegen ging. Dat kost tegenwoordig een krats en je koopt er je gezondheid mee. Ik wil je dolgraag op zo’n reisje fuiven. Wat heb ik nou aan m’n opgespaarde centen? Ik doe er toch niks mee.”
„Reuze lief van je, maar ik denk er niet aan. Stel je voor!”
„Jasses, wat kleingeestig. Onder oude vrienden kun je zoiets toch wel doen. Toe, laten we er niet lang over zeuren. Heb je een spaarbankboekje? Dan zet ik ’t daar voor je op. Als ik een zus had, deed ik ’t daar toch ook met plezier voor.”
„Moeder vindt zoiets nooit goed. Ik zou er nog over heen kunnen stappen, omdat ik weet, dat ik ’t in ’t tegenovergestelde geval voor jou net zo graag zou doen. Maar moeder zou er absoluut iets onbehoorlijks in vinden, dat ik geld van een ander accepteer. Neen, jong, daar komt niets van in. Laat ik nou maar eens kijken wat deze vacantie me doet en dan proberen of ik toch niet wat bereiken kan.”
„Je hebt vanmiddag erg goed gespeeld. Ik heb er wel niet ’t minste verstand van, maar ’t leek me toch toe, dat het erg best was.”
Til gaf geen antwoord, ’t Verveelde haar telkens het zelfde te moeten zeggen. Er was niemand, die hlaar kon overtuigen, dat ze goed gespeeld had.
„Zeg, meisje, we gaan een hapje eten, m’n maag begint te kriebelen. Als we nu vlug wat naar binnen slaan, kunnen we nog genieten van een mooie zonsondergang. Vooruit, laat je ophijsen.”
„O, wat zonde om hier weg te gaan,” klaagde Til. „Ik heb helemaal geen zin in eten met zoveel moois vóór me, Ga jij alleen maar een vorkje pikken en breng mij maar wat fruit mee.”
„Geen denken aan! Straks mag je weer in ’t zand liggen. We gaan ergens zitten waar we uitzicht op