9
waarin hij haar verzocht te willen informeren naar het jonge mens in kwestie, zijn familie en vooruitzichten.
Toet had gelachen en tante de verzekering gegeven, dat ze Tom tot geen prijs zou laten. Waarop tante, die juist die middag drie down was gegaan op een sans atout, die ze had moeten winnen, afwezig lachte en zei, dat het zo’n vaart niet zou lopen.
Haar informatie had geluid: „dood en dood fatsoendelijke mensen, maar geen sou! Werkzame, goed ontwikkelde jongen, maar geen vooruitzichten.”
Waarop dokter Numan, die niet onbemiddeld was, en geen aanspraak maakte op een goed gesitueerden schoonzoon, in een haastig gekrabbeld briefje aan Toet schreef, dat Maatje en hij niets tegen haar verloving hadden.
„Blij, dat ze met goed fatsoen van hun zure dochter af komen,” had Toet tegen Tom gezegd.
En nu zouden ze voor goed terug komen, Vader, Maatje en Peter.
Als een lawine was de tijding op Toet neergekomen. Er was nooit sprake van geweest, dat de familie zou repatriëren. Vader was sterk en gezond, hij dacht er nog niet over op te houden met werken. Maar dokter Numan, die als jong arts naar Indië was gegaan, had z’n hele leven gewerkt als een koelie en dit harde werken in het afmattend klimaat had hem meer geknauwd, dan iemand van z’n familieleden wist.
Hij was iemand, die nooit klaagde en zwijgend droeg wat hem hinderde.
Lang vóór Maatje en Peter het merkten, hadden echter zijn patiënten het al gezien, dat er in dokter Numan’s wezen iets was gekomen, dat ze er niet in kenden.
Er was iets slepends in z’n eens zo veerkrachtige loop en z’n kaarsrechte rug kromde zich meer en meer.
„Hij is niet goed,” zeiden ook zijn kennissen, als ze zijn bleek gelaat zagen, het plotseling oud worden van zijn hele wezen.