10
„Het is een nervous break-down,” had Maatje geruststellend beweerd, toen op een dag dokter Numan ineengezonken was.
Maar de Professor, die uit Batavia gekomen was en een onmiddellijke terugkeer naar Holland had geboden, was van een geheel andere mening en had haar niet verheeld, dat haar man een ernstige aandoening aan de nieren had en zijn hart ook al niet in beste staat verkeerde.
Het was alles als in een roes voorbij gegaan en ’t was goed, dat dokter Numan onder de goede zorgen van een verpleegster bij vrienden was ondergebracht, want Maatje’s hoofd stond er niet naar óók nog een patiënt te verplegen.
Er was vendutie gehouden, er waren afscheidsfuiven geweest, waarbij Maatje en Peter het middenpunt vormden en vóór ze het zelf wisten zaten ze op de boot, dokter Numan als een wrak met de geduldige, nauwgezette verpleegster, Maatje en Peter als de ziel van naar Holland terugkerende verlofgangers.
„Kassian, mijn arme man,” kon Maatje zo innig lief zeggen. „Hij is een ouden man geworden.”
Ja hij was oud geworden, oud en prikkelbaar en in zijn ogen was een blik gekomen die er nooit in was geweest. Als Maatje op enkele ogenblikken van de dag 'bij hem kwam zitten, haar hoofdje vol gedachten aan wat er weer voor gezelligs op het programma stond, dan zag ze het niet, hoe boos die ogen keken naar haar opzichtige toiletten, haar gebleekte haren.
Wel hinderde haar zijn geprikkelde toon tegen Peter, haar afgod.
„Heb jij de ganse, lieve dag niets anders te doen, dan pret te maken?” kon de vader nijdig zeggen, als zijn zoon, in elegante sport-kleding even zijn opwachting bij hem kwam maken. „Kijk je wel eens in je studie-boeken? lees je wel eens een goed boek? Wat moet er van jou terecht komen? Een nietsnut ben je.”