83
aannemen, maar laten we het voorlopig maar uitschakelen en ons houden bij alleen maar het pension.”
„Klinkt weinig bemoedigend, dat „alleen maar!”
„Nou, ja, ’t geeft opeens zo’n heel ander aspect. Wat moeten we nou met die ziel van ’n meneer Numan? die rekent er op, dat we z’n slappeling van ’n zoontje zullen helpen.” „Zoet nou maar, ik zal wel eens piekeren over dat geval. Dus, kamer Bea?”
„Wat denk je?”
„Wat wenst ge?”
Bea vocht met haar teleurstelling over het gezellig bureau, dat in haar fantasierijk brein was ontstaan en nu in scherven lag.
„Laten we nu maar eerst wachten of we de woning krijgen,” zei ze dan lusteloos.
„Die krijgen we! er ontbreekt toch geen cent aan de inlichtingen die hij in zal winnen. We zijn als de Bank, jij en ik!”
„Hoe krijgen we ’t huis vol?” zuchtte Bea. „’t Lijkt me opeens een zeer riskante beweging.”
„Hè, ja! nu opeens! nu ik je gewezen heb op de onmogelijkheid van je eerste plan. Weet je wat je doet, Bé? zet er een streep onder en laat mij maar alleen scharrelen. Ik zie er niets tegen op. De boel komt best voor elkaar.”
Jet stond resoluut op, borg het papiertje, waarop ze notities had gemaakt, in haar bureau-laadje en zette de mand met kousen op tafel, om te gaan stoppen.
„Ik heb ze op laten lopen,” zei ze dan. „Vandaag moet ik er doorheen bijten, heb ik mezelf beloofd.”
„Doe je dat altijd zelf?” verwonderde Bea zich.
„Wat dacht je, dat de kaboutermannetjes zich ’s nachts over m’n gaten en ladders ontfermden?” spotte Jet.
„Ik heb iemand, die ze voor een dubbeltje per paar stopt.” „Jij bent een richard en ik moet ieder dubbeltje tien keer omkeren vóór ik ’t uit geef, that is the question!”