73
slow fox. „Niet zó elegant als jullie Tango, maar toch ook heel goed. Die drommelse jongen lapt ’t ’m! alle gratie van z’n moeder, ik was m’n leven lang een stijve hark.”
„Was ie maar in andere dingen ook zo goed,” zei Toet snibbig.
„De apotheker...” plaagde Bea.
Toet lachte alweer en ze vertelde haar vader, hoe de vriendinnen haar de bijnaam „de apotheker van Klein-Weltwil” hadden gegeven, omdat ze altijd roet in ’t eten gooide.
„Dat was in m’n verbitterde tijd, vader. Nu heb ik u en Tom en alle vrienden en nu komt dat zure, verbitterde nog maar sporadisch voor. Is ’t niet, Beatrice?”
„Je bent lief,” zei deze. „En je hebt een gezellige vader.” „Alsjeblieft! zo’n complimentje krijg ik niet iedere dag!’* schertste meneer Numan.
„O, maar Bé heeft een penchant voor oudere heren,” plaagde Toet.
„Heb je?” vroeg haar vader geamuseerd.
„Ik voel me altijd zo oud bij al die blagen,” zei Bea ernstig. „Een tijd lang heb ik al dat geflirt en gehuppel zelf heerlijk gevonden en gedacht dat mijn leven er zonder leeg en vervelend zou zijn. Maar je komt toch tot de conclusie, dat het leven je iets beters kan bieden, dan dat. Ik sta versteld, over al die jongens, die zo jong blijven en met dezelfde verrukking van toen ze achttien waren aan al dat fuiven meedoen.”
„En mijn Tommetje dan?” vroeg Toet.
„Dat is de uitzondering, die de regel bevestigt. Maar Tom maakt ook geen jonge indruk! Toen ik ’m pas leerde kennen — dat is nu vijf jaar geleden — toen was hij dus twintig, nou toen zag ie er al uit of ie een degelijke gehuwde man was. Wees maar blij, Toet.”
„Dat ben ik ook, razend blij! after all had ik me ook niet gelukkig kunnen voelen met zo’n blaag van ’n jog.”