7
zaam voorbij gegaan. De teleurstelling, tante Lena, bij wie ze inwoonde, en die ze kende van een portret op haar vader’s bureau, terug te zien als een van die mondaine dames op leeftijd, die maar één gedachte hebben: er veel jonger uit te zien, dan ze in werkelijkheid zijn, was de eerste knauw, die ze bij haar aankomst kreeg.
„Het vrolijke weeuwtje” had ze haar in gedachte bespot, wanneer tante, die weduwe was, gekleed als een hupse schone van achttien lentes, naar bridge-drives toog.
Toet was in die eerste jaren van haar verblijf in Holland, een spotster, een wat verbitterde, vaak hatelijke spotster en het vrolijke troepje jongelui, dat ze in het zwembad had leren kennen en op wie ze bij voorkeur haar hatelijke pijlen afschoot, had haar de bijnaam „de apotheker van Klein-Weltwil” gegeven, daar deze boeken-figuur geschetst was als iemand, die overal roet in het eten gooide en er een sport van maakte zijn hatelijkheden te plaatsen.
Zo was Toet geweest, tot ze door een toeval kennis maakte met Bea van Heusden, een wat excentriek meisje, dat in vele opzichten van haar verschilde, maar waarin Toet, ondanks Bea’s veel fleuriger bestaan, een bijna even grote vereenzaming voelde als in zichzelf.
Bea, die altijd omringd was door een zwerm van vrienden en kennissen, was niet bepaald verlegen om 'het gezelschap van Toet Numan, doch toen Toet het juwelen middenstuk vond uit een ring, waaraan Bea zeer gehecht was en die ze altijd droeg, voelde Bea zich gedrongen, uit louter dankbaarheid, een daad terug te doen en drong ze er bij Toet op aan, het haar terug te komen brengen en bij haar te blijven thee drinken.
En dit was eigenlijk de keer in Toet’s leven geweest.
Had ze toen niet haar hart uitgestort, zich als het ware binnenste buiten gekeerd voor geduldig luisterende Bea, dan zou deze Toet Numan nooit gezien hebben, zoals ze, ontdaan van haar verbittering en hatelijkheid was: een verarmd