69
Maar Henk had de verveelde trek op het expressief gelaat al opgelet en veranderde van koers.
„Dan zal er dit jaar niet veel van wintersporten komen,” veronderstelde hij.
„Neen, daar zullen de duitjes voor ontbreken en hopelijk ook de tijd.”
„Jullie zult dus van veel genoegens afstand moeten doen.” „Zolang de zaak nog niet rendeert zeker.”
„Vind je dat niet erg, Bé?”
„Och...” weifelde ze. „Wat kan ik daar nu nog van zeggen? we zijn met de beste voornemens bezield. En eindelijk moet er toch eens duchtig aangepakt worden. Ik heb lang genoeg op m’n ouders gesteund. Ik wil nu eens op eigen benen leren staan.”
Henk’s kaken bewogen hevig heen en weer, een oude gewoonte van hem.
„Die drommelse Bea ook,” dacht hij. „Ze kon het zo goed hebben. Juist nu hij wat op begon te schieten en zich de weelde van een zeer bescheiden home kon veroorloven. Maar goeie morgen, ze gaf geen klep om hem. Voor zijn part viel dat hele pension-gedaas in duigen! nogal een type voor pension-houdster! Bé, met d’r élegance, d’r exotische wijze van zich te kleden!”
„Wel ’n gezellige boel hier, vin-je niet?” stoorde Bea hem in z’n gedachte-gang en ze leunde gemakkelijker nog in de mollige kussens van de seatty. „De oude heer geeft beste sigaretten weg.” Vol welbehagen ademde ze de geur in, die opsteeg uit haar lange sigaretten-pijp.
„Maar die Ma, zeg,” lachte Henk verstolen.
„Ja, belachelijk! wat zal Toet zich ergeren aan die gebloemde jurk met de baby-mouwtjes!”
„Dat jog, die Peter, lijkt me nogal een aterlingetje, hè?” „Wat zitten we smeuig te roddelen’” amuseerde Bea zich. „Nou ja, roddelen! ’t Is de waarheid.”
„Althans wat de Ma betreft,” lachte Bea.