66
„Verbazend veel,” gaf Jet toe. „Alleen, ’t zal allemaal niet zo gemakkelijk gaan, als Bé en de anderen zich dit voorstellen. Maar, dat hoeft ook niet. ’t Moet niet zo gemakkelijk gaan. Worstelen moet een mens om iets te bereiken.”
„Da’s naar vader’s hart gesproken!” zei Toet. „Kijk z’n ogen eens glunderen! ik wist ’t wel, dat Jet z’n hartj zou stelen. Ik ken m’n vader zo’n beetje.”
„We hebben vandaag al drie huizen gezien,” vertelde Jet. „Het een te groot, het ander te duur en nummer drie te klein. Morgen gaan we weer op stap.”
„Laat iets bouwen!” riep Henk, die door Til ingelicht was. „Dan ben je zeker, dat je ’t precies krijgt zoals je ’t hebben wil.”
„Leuk knaapje,” spotte Els. „En dan zorg jij zeker voor de pegeltjes.”
„Laat hun nou maar schuiven,” bemoedigde Tom. „Zij boksen dat wel voor mekaar. In ieder geval krijgen ze twee dik betalende gasten: m’n vrouw en mij!”
„Was ’t maar al zo ver,” zuchtte Toet.
„We willen niet eens graag bekenden hebben,” zei Jet. „Met vreemden heb je in de regel minder last, die zijn lang niet zo veeleisend.”
„Dat is wijs ingezien,” vond meneer Numan. „Geen familie en geen vrienden.”
„Jullie moeten allemaal mannen zien te krijgen,” ried Bob aan. „Vrouwen zijn allemachtig lastig.”
„Hoor dat!” pruttelde Els. „Of ie wonder wat ondervinding heeft! je komt pas kijken, blaag!”
„Baby, niet zo overmoedig! ” bestrafte Bob haar.
„Is ’t jullie nou waarachtig menens met dat pension-gedoe?” vroeg Henk, die ’t nog helemaal als een grapje beschouwde.
„Zie jij een betere toekomst voor ons?” vroeg Bea.
„Hij wel!” dacht Els en er was spot in haar ogen. „Al