64
„De grootste flirt van Mokum, dames en heren,” hervatte Tom z’n plicht als annonceur.
„En dan... de bloem van de Marine, de held van alle meisjesdromen, dè marconist van de K.N.M., de clou van deze avond — want niemand wist, dat hij in den lande was — Henk Doorbeek.”
„Wanneer is je schuit eigenlijk binnen gelopen?” vroeg Bob, toen ze allen gezeten waren.
„Drie dagen terug, maar ik ben eerst een paar dagen thuis blijven hangen,” zei de gebruinde marconist, die zich genoegelijk neer had gezet tussen Til en Els.
„Lang weg geweest?” vroeg meneer Numan.
„Precies zes maanden.” Henk wreef zich vergenoegd in de handen. „En nu val ik net met m’n neus in de boter! Zó aan wal en zó een avondfuif!”
„Wat is die opgewekt!” dacht blonde Els. „Zou ie z’n eeuwige liefde voor Bé aan boord hebben gelaten? Nou, ’t is te hopen, want ze geeft toch geen snars om hem.”
Bea, tussen Peter en Jet gezeten, keek vermaakt naar Els.
„De speurhond in actie!” dacht ze „Els ruikt wild!”
Want het was een eigenschap van Els, die ze allen van haar kenden, door te willen dringen in de intimiteiten van de mensen om haar heen.
„Ik heb een reuze fijne neus,” beweerde ze altijd. „Ik kom altijd overal achter.”
„Hoe gaat ’t met je lessen?” vroeg Henk, die naast z’n oude schoolvriendin Til zat.
„Dat schikt nog al,” zei Til en Henk meende op te letten, dat er iets minder gedéprimeerds in haar stem was als toen hij de vorige keer aan wal was.
„Ik heb er vandaag een erg genoegelijke les bij gekregen. Een jong meisje, dat juist uit Indië terug is. Een erg geschikt type. En ik had er nogal zo tegen op gezien.”
„Dat spreekt!” lachte Henk z’n zware zeemanslach. „Ik