53
z’n Persjes! nou, ik kom niet, wees maar niet bang!” „Je moet wèl komen en als je hond braaf is, breng hem dan gerust mee. We zijn juist dol op beesten, moeder en ik.” „Ik zal wel eens zien,” zei onverschillig Els. „Nou, ik ga nog een beetje werken. Hoor ik van je, als je bij Ida bent geweest?”
„Ik beloof ’t je.”
Bve1”
„Daggedag!”
Ze liepen ieder een verschillende kant uit, Els, met grote, krachtige passen, Til, kalm, zonder de minste fut.
„Do it now, zou Els zeggen,” prevelde Til in zichzelf. „Je bent er vlak bij, probeer of Ida er is.”
Er kwam wat meer gang in haar.
„Misschien vindt ze het gek, als ik er haar zo ineens mee overval,” weifelde ze, toen ze voor ’t huis stond waar Ida Brenner woonde.
„Maar als ik ’t nu niet doe, dan weet ik zeker, dat ’t er niet meer van komt. Ik zal ’t er van af laten hangen of ze thuis is. Is ze er niet, dan is dat een teken, dat ik het beter niet kan doen.”
Ze belde aan.
„Is juffrouw Brenner thuis?” vroeg ze het dienstmeisje. „De juffrouw is de stad uit. Ze komt Maandag weer thuis.”
„Hèt noodlot,” dacht Til, toen ze met trage schreden huiswaarts toog.
„’t Had tóch niets geworden. Moet ik eerst weer jaren leren en dat kan moeder niet betalen. Die is toch alweer ’n paar lessen kwijt. Ik moet me er doorheen zien te slaan, hoe ’t gaat, gaat ’t.”
„Til!” hoorde ze haar moeder roepen, toen ze, thuis gekomen, regelrecht naar haar kamer wilde gaan.
Ze ging de zitkamer binnen, waar ze haar moeder aan de vleugel vond.