44
ce! Hulde! hulde! Ik maak een pakkende reclame-kaart, die we huis aan huis sturen en de teken-cursussen in naar model-tekenen, neem ik voor mijn rekening. En chaufferen? ik ben een reuze-chauffeuse!”
„Hoe komen jullie aan een auto?” vroeg dood-nuchter Til, die rustig had zitten luisteren, zonder een woord in het midden te brengen. „En wat bedoelen' jullie eigenlijk met dat chaufferen? gewoon ritten maken of leren chaufferen?” „Neen,” lachte Bea, „geen taxi-onderneming! Ik bedoel meer mensen opleiden voor hun rij-bewijs.”
„Zoiets bestaat al lang,” zei Til. „Zou ’t niet beter zijn, dit er af te laten?”
„Waarachtig niet! we gaan in een buurt zitten, waar zoiets nog niet is. En vergeet niet de drommen kennissen die we allemaal hebben! Zoiets verspreidt zich direct, ’t Moet jong, flink, ondernemend zijn,” vuurde Els aan. „Wat denk je? dat Bob om ons te helpen, niet graag z’n wagen zou af staan? en als het zaakje dan even loopt, kopen we een tweedehands Fordje, die kosten de kop niet. Wanneer beginnen we, Bé? m’n handen kriebelen om aan het werk te gaan!” Ze schoten alle drie in een lach om Els, die met een kleur als een boei door de kamer holde, als een veulen in de wei.
„Je bent en blijft een bakvis,” plaagde Til haar. „Altijd maar doordraven en geen geduld om iets kalm in mekaar te zetten. Zoals ze nu is, zo ken ik haar al van d’r zesde jaar en ze is geen sikkepit veranderd. O, wat benijd ik haar dat enthousiasme en die kostelijke voortvarendheid! moet je zelf zo’n suf stuk zijn!”
„Wacht maar, tot we onze W.W.C. in mekaar getimmerd hebben!” kraaide Els overmoedig, als een jonge haan.
„Wat is onze W.W.C.,” vroegen ze als uit één mond. „Werkende Wijven Club!” schaterde Els. „Kinderen, ik ben door ’t dolle heen, neem ’t me maar niet kwalijk. Neen, ’t is waar, ik heb geen geduld om af te wachten tot we alles uit elkaar geplozen hebben. Vanavond ga ik aan ’t werk