35
„Jij bent zo gauw in jouw kuif gepikt,” pakte Maatje in. „Wij kunnen toch redelijk praten. Blijf toch nog even zitten, Toet.”
„Al dat gepraat lijkt me zo onvruchtbaar,” zei Toet stug.
„Wat moeten wij dan beginnen?” Maatje, geheel verslagen, verfrommelde het kleine zakdoekje zenuwachtig tussen haar kleine, blanke handen.
Een plotseling medelijden met die verwende vrouw, die haar hele leven niets anders had gedaan, dan uitgaan en pret maken, beving Toet en zich bij haar neerzettend zei ze:
„U moet het niet zo hopeloos inzien, moeder. Als u zich maar vertrouwd maakt met het idee, dat wat vader nu doet, absoluut in Peter’s belang is. Toe, helpt u vader toch een beetje en sterkt u Peter niet in dergelijke nonsensicale dingen als danseur worden.”
„Maar wat moet hij dan worden?” vroeg Maatje wanhopig.
„Daar valt nog eens over te praten,” zei Toet. „Als u het goed vindt, kom ik eens met ons hele clubje vrienden hier. ’t Zijn allemaal werkende mensen — ik schreef wel over hun, — maar ik had altijd het idee, dat mijn brieven maar half gelezen werden — nou, Peter moet maar eens met ze in kennis komen. Er is er één bij, die net zo’n... zo’n verwend zoontje was als hij en die hebben ze ook aan het werk gekregen. Zal ik eens ’n avondje organiseren?”
„Graag!” Maatje leefde direct op.
„Wat zijn dat voor sjappie’s?” vroeg Peter laatdunkend.
Toet had al een snauw op de lippen. Maar ze bedacht zich, dat het verstandiger was zijn gezegde te negeren.
„Dat zal je meevallen. Het zijn ongelofelijk prettige lui. En als je zoet bent, mag je op ons avondje dansen ook.”
„Is dat een hatelijkheid?” vroeg hij scherp.
„Wanneer zal het zijn?” vroeg Maatje geanimeerd en ze had al visioenen van een klein soupertje, aardige menu’s.