32
schuld niet je dat is. Neen, we hebben het erg genoegelijk, maar regel is er niet.”
„Die Leentje,” verwonderde hij zich. „Wie had gedacht, dat die nog eens zo bohème zou worden!”
„De tijden zijn veranderd, vadertje,” lachte Toet. „Maar dkt kan ik u wel zeggen: als ik getrouwd ben, zal er orde en regelmaat zijn. Was ’t maar al zo ver! Ik kan soms hunkeren naar het kleine huisje met ons beidjes.”
„Daar is aankomen aan. Hoeveel zou jouw Tom nodig hebben, om een eigen apotheek te beginnen? ik ben nu wel geen Croesus, maar daar zou ik hem nu toch wel aan kunnen helpen. Bespreek ’t maar eens met hem.”
„Schattig van u,” zei Toet en ze vleide even, als een poes, haar hoofd tegen hem aan. „Maar u kent Tom niet. Eer die iets van een ander aanneemt zou er een boel moeten gebeuren. Door eigen werkkracht wil hij dat we er komen en anders niet. We hébben uitgerekend, dat we best konden trouwen, als ik maar ’n stuk of acht lessen had. Dood bescheiden, natuurlijk. Op gemeubileerde kamers en eten in een van die bescheiden hap-gelegenheden waaraan Mokum op het ogenblik rijk is. Maar aangezien ik nog geen één les heb, zal ’t nog wel een tijdje duren.”
„Je bent tegen jezelf,” bromde haar vader. „Ik wil jullie zo graag met alles helpen. Waarom wil je ’t niet aannemen? je doet net of ik een vreemde ben.”
„U begrijpt ’t niet goed, vader. Vroeger was ’t misschien heel gewoon, dat de vader hielp als de kinderen er niet konden komen. Maar onze generatie wil niet geholpen worden. We willen zelf bereiken en lukt het niet, nou, dan maar geduldig wachten. Wat zou onze veelgeroemde vrijheid betekenen, als we maar direct bereid waren de hulp te aanvaarden, die ons aangeboden wordt? laat ons maar zelf een beetje tobben, het komt wel. Waarom zit u me nu zo aan te kijken? vindt u me koud, onhartelijk of te vrijgevochten?”
„Het is verkeerd verdeeld,” zei hij dan langzaam. „Jij hadt