26
„De Pipa is gewoon onhandelbaar. We hopen, dat jij ’m tot rede brengt,” zei hij dan. „Pak ’m maar een beetje stevig aan. ’t Is net een kind, hij moet en zal z’n zin hebben. En alles weet ie beter, ’t Is zo voor Muschi ook niet om uit te houden. Die lijdt er bepaald onder.”
Toet had een scherp antwoord op de lippen, maar ze zweeg en liep het huis binnen.
In de huiskamer vond ze Maatje, die met een klein zakdoekje haar ogen bette.
„Net echt,” dacht Toet. „Ik moet zien hoe erg ze het wel heeft.”
„Jouw vader is zó onredelijk,” snikte Maatje. „Wij kunnen geen goed bij hem doen. Dat is zo geen leven! De Greter’s zeggen ook, hij wordt een tiran!”
„Leuk, dat u zoiets met vreemden bespreekt,” zei Toet scherp.
„Het zijn onze vrienden, van Peter en mij. Als zij er niet waren, hadden wij hier helemaal niets.”
Toet wilde zeggen, dat ze een hemeltje op aarde hadden, vergeleken bij anderen, maar ze zweeg, wilde eerst haar vader spreken. Tenslotte was hij vaak mopperig en wilde hij de teugels te strak houden.
„Waar is vader?” vroeg ze.
„In de serre,” wees Maatje met een hoofdbeweging naar de andere kamer.
„Nou, dan zal ik maar eens naar hem toe gaan, kijken wat er nu weer aan de hand is.”
Toet ging naar de serre, schoof de glazen deuren achter zich dicht.
„Hij ziet er een stuk beter uit. Het gekibbel doet hem gelukkig geen kwaad,” dacht ze geamuseerd en blij.
„Vader!” ze boog zich over hem heen, gaf hem een kus.
„Kind,” zei hij verrast, richtte zich met de oude veerkracht op uit zijn stoel en lei het boek waarin hij had zitten lezen, terzijde.