100
„Malloot!” foeterde Wim. „Straks kan een ander z’n leven wagen, om die aanstelster te redden."
Met eenige flinke slagen was hij haar achterop gezwommen.
„Chita!” brulde hij tegen het bulderen van de golven in. „Ben je dol geworden? Kom terug, onmiddellijk! Toe nou!”
Hij wist haar te bewegen tot teruggaan, wat hem hoogelijk verwonderde, want hij had gedacht, dat ze nu juist door zou zwemmen,
Maar tam zwom ze met hem mee terug en het scheen of ze nu moeite had tegen de golven op te komen. Ze ging direct naar de cabine en daar viel ze buiten adem en heftig hoestend neer op een stoel.
„Jakkie, wat ben ik koud,” dacht ze, toen ze klappertandend zich met het groote badlaken warm trachtte te wrijven.
Even schoot het door haar hoofd, dat moeder toch gelijk had gehad, maar ze zou er haar niets van zeggen, Dat gejeremieer van: zie je nou wel, en, ik heb 't je wel gezegd, wenschte ze niet te hooren, O, wie klopte daar nu weer? „ja? wat zeg je? ja, graag!” 't Was Titia, wie het, gelijk met Chita uit zee komend, opgevallen was, hoe koud en bleek Chita er uit zag. Ze was aan de consumptie-tent een kop dampende koffie gaan halen, reikte die door een kier van de deur Chita toe,
„Erg lief," dacht deze en met welbehagen dronk ze de gloeiende koffie op. Toen deed ze snel haar bad-cape om en liep de trappen naar het terras op,