93
bracht worden bij vreemde menschen die zelf licht
en lucht missen "
Het ernstige meisjesgelaat met de klare oogen werd overtogen met een lichtschijn,
„Die te kunnen koesteren....! en dan de al wat grooteren.... met hen te spelen en ze te onderwijzen die zorgelijke oude mannetjes en
vrouwtjes-gezichtjes te laten opleven.... Ach, wat zou het heerlijk zijn! ik zie het huis voor me en den tuin, waarin ze ravotten mogen naar hartelust, de eetzaal, waar ieder z’n bordje gevuld, z'n kroesje vol vindt "
In verrukking had ze het gezegd, en haar stem, de kalme stem, had getrild.
„Ach, 't is maar een hersenschim, een fata morgana, een,” ironisch klonk het: „ziekelijk denkbeeld!”
Ze zwegen beiden en Egon trok heftig aan de uit-gegane pijp, niet eens bemerkend, dat z'n pogingen er gloed in te krijgen vergeefsch waren.
„Waarom is 't een hersenschim, Titia?” vroeg hij dan. „Waarom zou het geen werkelijkheid kunnen worden?”
„Omdat.... omdat....!” ze kampte met haar zelfbeheersching, dan zei ze rustig:
,,'t Is ook dwaasheid. Stel u nu voor, moeder, in al haar elegantie, moeder met het fijne markiezinnenkopje op bezoek bij de arme baby's verzorgende dochter. En vader, door de zakenvrienden een beetje bespot om de dochter met de ouwe-juffertjes-bevlie-