10
„Morgen kan ik 'm d’r toch weer neerzetten,” dacht hij, maar er was geen verzet in z'n houding, want goed fooiende gasten mogen lastig zijn. En meneer Weldam, veeleischend, aanmatigend en opschepperig, gaf fooien, die klonken als een klok.
„Hè, jullie met je eeuwig hondengezeur," zei Eef verveeld. „Waarom doen jullie dat beest dan niet weg, als 't zooveel last geeft.”
„Omdat moeder er dan een jaar lang over tobt, of Mouche wel d'r kalfsbeentje en d’r levertraantje krijgt en buitendien,” hier imiteerde Chita weinig respectvol maar meesterlijk haar moeder's wat monotone stem:
,,'t Is een cadeau van vader en ik heb nog nooit iets wat je vader me gaf weggedaan."
Eef schoot in een lach, zooals altijd, wanneer Chita iemand imiteerde.
Want dit verstond het meisje wonderlijk goed. Toen ze nog maar een heel klein meisje was, kon ze, als haar ouders bezoek hadden, heel stil in haar stoeltje zitten, om dan wanneer de gasten vertrokken waren een zoo getrouwe imitatie van hen te geven, dat de ouders moeite hadden hun ernst te bewaren.
Stem, gebaren, kleine gewoonten, alles werd weergegeven met een nauwkeurigheid, die wees op een bijzonder waarnemingsvermogen.
„Zeg, zou je je koffers niet eens uitpakken?” vroeg Eef, die de ordelijkheid in persoon was.
„Wat zullen je mooie gewaden kreukelen, als je ze zoolang in de knoei laat zitten.”