67
„Het doet me goed, dit van Professor Peltz te mogen hooren,"
„Kent u mij?" vroeg deze verrast.
„Ik hoorde u eenige jaren geleden in Londen."
„U reist?"
„Heel veel, Ik kom nu uit Canada.” „Interessant," vond Tom- „Vertelt u ons eens iets uit uw leven, Ik heb 't gevoel, dat u hoopen kunt vertellen en 't is...."
„Misschien net een goede tijdpasseering voor uw ochtend," zei Kees Vernout, en z'n oogen dwaalden even langs den kring van verwende rijkelui's spruiten, zooals hij ze in gedachte noemde, bleven rusten op den sprekenden kop van Egon Peltz,
„Hoe heeft hij er zin in, om bij al die onrijpe blagen te zitten,” dacht hij en hij vergat, dat het nog niet zoo lang geleden was, dat hij een even overmoedige opschepper was geweest als de jongelui, waarop hij nu met iets als minachting neerzag,
„U is toch een Hollander?” vroeg Kurt, die meer wilde weten van den man met de gitaar,
„Een geboren Hollander, met een aangeboren hang naar het buitenland," zei Kees Vernout, „Ik heb het voorrecht — tenminste ik moest het als zoodanig beschouwen — een oom te bezitten, die. hij keek even spottend naar de van Eerden's — „in Engeland een Groot-Mogol in het Bankwezen is. Deze oom — een broer van mijn moeder — liet me naar Londen komen en daar, onder bescherming