63
„M'n leven van nu bevalt me best, ik geloof niet, dat er iets aan ontbreekt. Nu ja, landerig is iedereen wel eens."
Mevrouw lachte fijntjes.
„Misschien ga je pas veel later voelen, dat er nog wel iets beters te doen valt, dan uitgaan en pret maken, aan mooie kleeren en weelde denken.”
„Wat zou u dan willen, dat ik deed? Net als Titia, maatschappelijk werk? of zooals Eef, ploeteren in het huishouden en een meid uitsparen? Er valt buitendien bij ons niets te werken, alles wordt voor ons gedaan. En dan, ik werk toch voor m'n Engelsch! Alle menschen denken maar, dat ik eeuwig luier. Hemeltjelief, 't is nu toch vacantie! Ze voeren geen van allen iets uit.”
Mevrouw van Haren wachtte even met haar antwoord, dan zei ze, en in haar stem was iets onzegbaar liefs:
„Ik weet wel, Chita, dat je als de vacantie om is, weer aan het werk gaat, en ik vind je heelemaal niet lui, alleen, en dit vind ik zoo jammer, je werkt zoo weinig aan je zelf. Je vindt het misschien héél bemoeiziek en heel onaangenaam, dat ik je dit zeg en ik zou het zeker niet gedaan hebben, als je me hoegenaamd geen belang inboezemde, Maar de Chita van nu is een bizonder knap en elegant meisje en voor den oppervlakkigen toeschouwer een allerchar-mantst.... niemendalletje, terwijl — noem me gerust pedant — ik me sterk maak, dat in diezelfde Chita eigenschappen sluimeren, die haar kunnen