62
„Ja, ik heb ook de eenzaamheid gezocht, dat is waar, maar bij mij is het een meer voorkomend geval en bij jou.... ’t is geloof ik de eerste keer sinds je hier bent, dat ik je zonder gevolg ontmoet,”
Chita lei met een zucht haar boek neer.
't Was al weer uit met haar rust, Mevrouw wenschte te praten. Vooruit dan maar!
„Ik ben in een landerige bui,” liet ze zich ontvallen, en ze dacht, dat mevrouw nu wel zou zeggen: „Kom, kom, daar heb j ij nu toch geen reden voor,” Maar mevrouw keek haar eens onderzoekend aan en zei dan langzaam:
„Ja, dat moest wel komen.”
„Hoezoo?” vroeg Chita wat kort-af, want ze vond dit zekere weten van „dat mensch” onuitstaanbaar, „Och, als je veertien dagen lang niets anders doet dan pret zoeken
„Die anderen toch ook,”
„Die zijn geen Chita,”
Het meisje keek even verbaasd op. Spotte het mensch nu? Wat bedoelde ze?
„Ik ben heusch dol op pretjes en uitgaan,”
„Ja zeker, dat ben je ook. En toch bevredigt het je niet. Je kunt alleen niet goed hebben, dat een ander uitspreekt, wat jij toch heel sterk in je binnenste voelt,”
„Och....”
„Wees eens eerlijk, Chita, voel je nooit behoefte je leven wat anders in te richten, dan je het tot nu toe deed?”