56
„Brommen jullie maar niet," lachte het blonde Friedchen, „dan word ik ook naar bed gejaagd. De jongens willen volkomen rust hebben als ze werken."
De kring voelde zich weer in rechten hersteld door deze woorden.
„Die Groene Waard is een kolossaal kunstminnend man," lachte Kurt, „Hij heeft tot ’s nachts drie uur op het walletje voor ons huis gezeten en geluisterd, Egon moet maar vertellen wat hij ons den volgenden dag zei,"
„Ja, dat was zeer komisch. Hij maakte ons dan zijn compliment over ons spel en zei, dat hij er nog meer van genoten had dan van een uitvoering van.... na ja, hoe heet dan dat ding, dat fanfarecorps. ..."
„Neptunus," zei Eef prompt.
„Ja, juist, Neptunus. „Ik wou, dat u maar eens bij mij kwam spelen,” zei hij dan, „U zou eens zien, hoeveel publiek er dan zou komen,” Ik zei, dat we best in zijn zaal wilden spelen. Jullie hadden zijn gezicht moeten zien! hij schrok er van! „Maar.... dat kan ik niet betalen!” zei hij. „Wat kost zooiets dan wel?”
„We waren in een malle bui, want we vonden dien Groenen Waard zoo komisch. Toen zei ik: nou, een rijksdaalder dan, niet Kurtel? en Kurtel vond ook, dat we daar rijkelijk mee betaald waren. Enfin, um die Sache kurz zu machen, we hebben hem, die groene waard is een leeperd! — zwart op wit moeten geven, dat we in zijn zaal spelen voor twee gulden en vijftig cent,