43
En 't zou juist zoo goed voor die bleekneus zijn."
„Wacht maar, van den winter gaan we allemaal samen," zei Tom hoopvol, „Zal ik eens kijken, of ik haar niet tot skiën krijg,”
„Ja, zeg, een idee!” vond Wim, „We maken dat zaakje nu al bij de oudelui in orde,"
„Als jullie niet naar zoo'n erg duur en mondain oord gaan sluit ik me aan,” zei Eef, „De Marsman-sche finantiën laten geen extra weelderige uitgangetjes toe. Maar veertien dagen in een van die eenvoudige hotelletjes boven op een berg, daar ben ik voor te vinden,”
„We hoeven toch niet in een van die mondaine wintersport-oorden,” vond Titia, „Wat komt ’t er op aan, hoe de plaats of het hotel is, als het ski-terrein maar geschikt is,”
Chita keek haar verwonderd aan.
Dat was nu de rijke erfdochter, zooals Wim’s vrienden haar noemden. Wat was ze eigenlijk verbazend eenvoudig. Goeie hemel, als vader zoo rijk was als de Groot-Industrieel van Eerden, dan zou zij, Chita, een eigen two-seater moeten hebben, en een rij-paard en hemeltje, ze zou er niet over denken om zich te begraven in een derde rangs sportplaats, zélfs niet ter wille van Eef, die ze toch heusch heel graag mocht, al kon die dan ook vaak erg onmogelijk doen."
„Wat gaat er in dat kleine hoofd om? Waar peist zij over?” vroeg Tom, die Chita’s gelaat bestudeerde. „Ze mediteert!” spotte Eef.
„Welneen, ze denkt na over een hoofdstuk uit