41
„Hier, vang!” Tom wierp hem twee gulden toe. „Voor de rest mogen jullie kaneelhompen koopen.” „K'neelhompe!” schaterde Sijmpie.
„An me! we koope d'r taai veur man! je wor bedankt!”
„Nou, afgeblazen! en de boel brengen we zelf wel terug. Eef, jij weet natuurlijk wel waar de kroeg van skele Joapie van manke Hannes is.”
Sijmpie bulderde.
„Skele Joapie! Och man, skiet op! Bai Illes van Ari mo'je zain. Nou, morri, hoor!” en Sijmpie en z'n kameraden verlieten het terrein.
„Het bier is warempel niet kwaad,” verwonderde Tom zich. „En het pschtwater laat zich ook drinken, merk ik.”
„Eef!” riep Chita, terwijl ze zich levendig oprichtte. „Weet je wie in het hotel logeert? Egon Peltz!”
„Is dat niet die bekende vliegenier?” vroeg Eef nuchter.
Allen schaterden ze het uit, en Eef zei goedmoedig: „Heb ik weer eens een bok geschoten?”
„Eef, Eef,” beknorde Chita haar. „Je hebt hem zelf verleden jaar met ons gehoord. Weet je niet meer? dien schitterenden violist?”
„O, ja,” zei Eef, wier geheugen plotseling op-frischte. „Hij speelde dat vreeselijke vlugge ding.” „Boter aan de galg gesmeerd,” zuchtte Chita. „Als er een tennis- of hockey-held was afgestapt aan ons hotel zou de naam haar meer zeggen.”