40
„Nou, zoo'n beetje tegengif kan geen kwaad voor donna Conchita,” plaagde Eef.
,,'n Alleraardigste naam heeft u," vond Tom. „Zoo ongewoon.”
„M’n grootmoeder heette Corry, daar ben ik eigenlijk naar vernoemd. Ze was een Zeeuwsche en had een sterk Spaansch type. Een portretschilder, die haar zag, noemde haar Conchita en vandaar, dat haar kleindochter deze schoone naam is toebedacht. Intus-schen ben ik daar heel blij mee, want Corretje is me een gruwel.”
„Conchita! een schoone naam, passend bij het schoone geheel,” zei Tom galant. „Ja, van namen gesproken, zouden we elkaar maar niet allemaal bij den naam noemen? We zijn vier weken op elkaar aangewezen en ’t is vervelend om mekaar dan te blijven juffrouwen en meneeren. Vrede mee?” Niemand had er iets tegen, schoon Titia dacht, dat Tom wel een beetje hard van stapel liep. Maar ze was niet gewend zich te kanten tegen iets wat Tom voorstelde, Want deze broer, schoon één jaar jonger dan zij, was haar een beetje den baas en wat hij deed was in haar oogen volkomen goed,
Sijmpie en z’n kameraden kwamen terug met de drinkwaren,
„Je motte stoangeld betoalen,” schreeuwde hij al uit de verte."
„Toe maar,” lachte Tom. „Hoeveel is het?”
,,'n Doalder voor de pschtflesch. Kraige je temet weer t'rug."