23
Ach, ze waren nog lief, had ze zichzelf haastig toegegeven, vooral Wim, die van alle kinderen het meeste geduld met haar had.
Maar begrijpen, heelemaal begrijpen, deed zij ze geen van allen.
Toen ze nog niet de weelde van tegenwoordig hadden, stonden Wimpie en Corretje haar nader, waren het heelemaal haar eigen kinderen geweest.
Maar gelijk met het groote huis en de dure scholen, de auto en de vriendjes uit den gegoeden stand — een stand waar zij zich nog steeds niet volkomen bij thuis voelde — waren de twee oudste kinderen haar ontglipt en voelde ze zich eigenlijk hun mindere.
Christine en Pauline, geboren in den opbloei-tijd, waren van meet af haar meerderen en het wat brutale tweetal kon moeder op onbeschaamde wijze uitlachen.
Maar zij, de moeder, de geboren moeder, wist ook hiervoor verontschuldigingen te vinden,
„De tijd was nu immers zoo, ze zagen niet anders, van al hun kameraadjes. En wat ze ook niet allemaal leerden! geen wonder, dat ze neerzagen op het beetje wat zij kende. En zij had toch even goed haar fouten, was ze niet ouderwetsch, niet zeurderig, had ze niet met de grootste moeite de taallessen gevolgd, die haar man noodig vond haar te laten geven? En alles bij elkaar genomen, waren het toch beste kinderen, zat er geen haar kwaad in. Het waren kinderen van hun tijd en daar moest ze zich nu maar in weten te schikken."