16
Het meisje voelde, dat in die woorden meer lag, dan een gewone beleefdheid.
Wat had Eef ook weer verteld van die van Harens? O, ja, ze herinnerde het zich, meneer was een bekend bankier — vandaar vader's zonnigheid! — en mevrouw deed veel aan liefdadigheid. Ja, daar zag ze ook wel naar uit. Maar een onmogelijke japon had ze aan, met mouwen van drie seizoen’s terug. Wat zou moeder wel van dit gewaad zeggen, 't Leek anders wel een geschikte tante,
„Mijn dochter studeert Engelsch," begon haar vader z'n gewone opkuiverij. „Een flinke kop. Wat ze wil kan ze. Maar ze wil niet altijd, hè, Chiti? Dan moet vader's sterke wil den doorslag geven. Ik kan luierende meisjes niet uitstaan. Al heb je nu de middelen daarom hoef je je tijd nog niet te verbeuzelen."
„Zeer waar,” beaamde meneer van Haren. „Maar zouden we niet eens naar de eetzaal gaan, ik heb de gong, meen ik, al tweemaal gehoord."
„Juffrouw Weldam,” groette mevrouw van Haren vriendelijk. „We spreken elkaar nog wel eens. Ik geloof, dat we buurtjes zijn en onze balcons aan elkaar grenzen."
Chita en haar vader gingen achter hen aan het hotel binnen, waar ze mevrouw Weldam nog vonden, die geduldig wachtend, haar man’s trekken peilde.
„De kinderen zijn al in de eetzaal," zei ze schuchter en ze liep als een opgejaagde kip achter haar man aan.