14
anders heen getrokken. Bah, saaie bedoening! Wat moet je hier nu uitvoeren als er geen jongelui zijn?” In Eef's oogen flonkerde een spotlachje.
„Dan kom je maar gezellig vaak bij ons, kun je mee helpen en de geneugten leeren kennen van kamers doen, groente schoonmaken en alles wat er zoo verder te doen valt in het huishouden van de zes hapgrage Marsmannen."
„Doe nu niet of ik nooit iets uitvóer," zei Chita gemelijk. „Ik werk me gewoon een rotje om volgend jaar m'n Engelsch A te halen. Jij kunt zoo vreeselijk kleineerend doen, Eef! Hemeltjelief, een mensch is toch niet alleen maar werkzaam als ie in z’n huishouden ploetert.”
De gong luidde ten tweede male en twee paar vuisten sloegen een roffel op Chita’s kamerdeur.
„Of je nooit komt!” schreeuwde Pim, en Pol liet er op volgen:
„De appie's worden koud!”
„Ik kom al!” riep Chita terug en nijdig haalde ze den kam door haar „Lorenzo di Medicis”-hoofd, zooals Eef's oudste broer, die beeldhouwer was, Chita's kapsel noemde,
„Hè, die kinderen met hun eeuwig geblèr! Nou Eef, dan gaan we maar.”
Ze daalden met hun beidjes de trap af, vonden in de hall mevrouw Weldam, die er eenigszins geprikkeld uitzag.
„Kind,” beknorde ze Chita, „hoe kun je vader nu zoo lang laten wachten. Je weet toch, dat vader niet