105
„En ze was al zoo verkouden," voegde Pol er aan toe.
„Die kinderen doen a 11 ij d stomme dingen," foeterde meneer.
„Meervoud"! fluisterde Pim tegen Pol.
Na de lunch, die naar haar zin veel te lang had geduurd, ging mevrouw Weldam direct naar de kamer van haar dochter. Chita lag te bed en zag er koortsig uit. Haar adem ging vlug en ze hoestte erg.
„Nu niet angstig doen," herdacht mevrouw Weldam de wijze lessen van haar vriendin.
„Ik heb zoo’n pijn met ademhalen," klaagde Chita.
„Ja, je hebt een kou te pakken. We zullen maar even een dokter laten komen, die schrijft je wat hoestpoeders voor, dan ben je er eerder van af."
Hoewel ze zich heel ziek voelde, verbaasde het Chita toch, dat er geen enkel verwijt kwam over het baden van dien morgen.
„Ik heb zoo'n dorst, moeder."
Mevrouw Weldam belde den kellner, bestelde een kwast. Dan telefoneerde ze den dokter, die beloofde gauw te zullen komen en zette zich oogenschijnlijk rustig neer.
In het bed woelde Chita onrustig heen en weer.
„’t Is hier zoo warm."
Mevrouw Weldam sprenkelde eau de Cologne op een zakdoek, verfrischte hiermee het warme gelaat,
„Lekker frisch, dank u."
Meneer Weldam kwam binnen.
„Wat is dat hier? ben je ziek, Chita? 't zou ook