104
ik niet vond bij de vrouwen uit onze kringen. Die schamen zich voor m'n ouderwetsche plunje, die vinden me mal, overdreven, omdat ik liever ons geld besteed aan de armen, dan aan mezelf,”
Toen zei mevrouw Weldam — en 't was misschien in lange jaren de eerste keer, dat ze voor haar eigen meening durfde uitkomen: „Neen, Mies, ik heb er nooit mee gespot en je bent voor mij precies dezelfde, of je japon van drie jaar terug is of niet, maar, — je moogt me gerust kapittelen — ik vind wel, dat je voor hetzelfde geld, dat je nu uitgeeft aan stoffen, die onverslijtbaar zijn, aardige, moderne japonnen kunt hebben, die je meer flatteeren, dan die welke je nu draagt. Mag i k jou dan helpen bij het kiezen van je kleeren? Je ouwetjes en jonkies zullen er niets aan te kort komen, dat beloof ik je.”
„Vooruit dan maar!” gaf mevrouw van Haren zich gewonnen.
„Maak dan maar net zoo'n ijdeltuit van me als je zelf bent. Misschien dat Bart dan niet zoo schoorvoetend behoeft te zeggen: „Miesje, zou je niet eens een nieuw jakje koopen?”
„Afgesproken, hoor! jij werkt aan mijn innerlijk, ik aan jouw uiterlijk," beloofde mevrouw Weldam.
Aan de lunch, dien middag, kwam Pol met het bericht aan tafel, dat Chita niet beneden zou komen, want ze had zoo'n hoofdpijn.
„Nogal geen wonder,” bromde Wim, „heeft als razende Roel tegen de woeste golven ingezwommen.”