De meisjes mochten echter blijven, die konden Paul dan rustig en aangenaam bezighouden.
„Wat ben ik u toch dankbaar, dokter,” zei mevrouw hartelijk. „U nam me een pak van ’t hart toen u zei dat onze Pauleman zich niet ernstig bezeerd had.”
„Tot uw dienst, Mevrouw,” zei dokter eenvoudig. „Nu heb ik een aardig plannetje bedacht,” zei mevrouw, terwijl ze omkeek of de jongens haar niet hooren konden.
„U zei me straks, dokter, dat u vandaag nog in uw hotel bleef en pas morgen naar uw woonplaats terugkeerde. Nu zou ik ’t zoo heel aardig vinden, als u vanmiddag ons eenvoudig maal deelde en vanavond... ja, ik kan ’t u nu niet zeggen omdat de meisjes en Paul het nog niet mogen weten... maar of u dan den avond in ons gezelschap wilt doorbrengen.”
Dit vond dokter een heel aardig plan en volgaarne nam hij mevrouw’s vriendelijke invitatie aan. „Moeder, daar hoor ik de brik,” riep Tine Boekers. „Gaan jullie dan de jongens roepen, meisjes,” zei mevrouw. „En Paul, voel jij je nu goed genoeg om de terugreis te aanvaarden?”
„Ik voel me zoo gezond als een visch, mevrouw,” zei Paul.
„Hij heeft weer kleur op z’n wangen,” zei dokter, terwijl hij hem een fikschen kneep in zijn koonen gaf.
Daar kwamen de jongens al aangerend, Karel voorop. Hij schoot direct op Dr. Reens af en terwijl hij hem vertrouwelijk bij de mouw van zijn jas
84