en de jongens zien direct aan zijn opgewekt gezicht dat het niet erg met Paul is. Ze stormen op hem los en allen willen ze weten hoe ’t nn met Paul is.
„Nu jongens, dat liep nog goed af. Paul heeft een lichte wond aan de heup, doch ’t heeft niets te beteekenen.
We hebben ’t jongske verbonden en nu gaat hij straks rustigjes wat buiten zitten en dan met het rijtuig mee naar huis.” Het was een ware vreugde voor de jongens te hooren dat het niet ernstig was en ze wilden nu allen naar Paul toe, maar daar gaf Dr. Eeens geen permissie toe.
„Straks komt hij,” zei hij en ging weer naar Paul toe.
„Zou hij nu niet bij ons mogen eten?” vroeg Karel bedrukt.
„Ik denk ’t niet,” zei Ambro. „Hij moet misschien meteen naar z’n bed als hij thuis komt.”
Dat vonden ze allen bar sneu voor Paul en de feeststemming begon erg te dalen. Maar daar kwamen de dames en dokter weer naar buiten en tusschen hen in, Paul.
Hij zag nog wat bleek, maar lachte de kameraden al weer vroolijk toe.
„Zoo patiënt,” zei dokter. „Nu ga je rustig bij ons aan het tafeltje zitten en als je je dan heel kalm gehouden hebt, dan geef ik je permissie om den maaltijd bij je jarigen vriend te gebruiken.”
„Hoera!” schreeuwden de jongens en ze maakten zóó’n spektakel, dat dokter ze allen wegjoeg.
83