En met snelle vaart, draait het bootje om en aanvaardt de terugreis.
Even ordelijk als ze weggegaan zijn, komen ze weer terug en maken plaats voor de anderen, die al met ongeduld staan te wachten.
Intusschen is moeder met het nichtje eens even komen kijken, terwijl juist het tweede troepje met mijnheer aanlandt.
Mijnheer is vol lof over de meisjes, die in ’t roeien niets onder doen voor de jongens.
„Mijnheer,” roept Karel. „Daar staat moeder.” En juichend roept hij: „Moeder, daar is die aardige mijnheer.”
„Je zoudt me verlegen maken, jongen,” lacht mijnheer, terwijl hij naar mevrouw toe gaat.
„Mag ik me dan maar even voorstellen, mevrouw. Mijn naam is Reens, dokter Reens.”
Mevrouw reikt hem vriendelijk de hand, terwijl ze zegt: „Mevrouw Boekers.”
En dan laat ze er op volgen: „Mag ik u verzoeken aan ons tafeltje te komen zitten en met ons op Karel’s gezondheid te drinken, wij vieren n.1. zijn verjaardag.”
„Heel graag, mevrouw,” zegt Dr. Reens en onder gejuich van de jongens wordt hij door de meisjes onder den arm gepakt en gaan ze naar mevrouw’s tafel waar ze gezellig plaats nemen.
,,’t Is net of we mijnheer al jaren lang kennen,” -zegt Ambro.
„Nu,” zegt mevrouw, „dat ben ik met je eens, jongen, ik vind zelfs, dat mijnheer een zeer bekend
80