„Mocht je willen,” plaagt Chris.
„Ik ga naar ’t concert,” zegt Ambro kalm.
„Je bent nog geen zestien,” zegt Paul schuchter.
„Doet er niet toe, ik ga.”
„Toe saai-piet, doe niet zoo vervelend, hoe kom je er dan in?” vraagt Wim.
„Nou tap je uit een ander vaatje, vader!
Hoe kom ik er in, dat is nou juist de „kwepsie” lacht Ambro ondeugend.
„Moet je hooren. — Verleden week denk ik zoo, ik heb ook wel lust om es wat van ’t concert te hooren en toen bedacht ik een fijn plan. Na het eten ging ik weer naar den Dierentuin. Ik kwam een der suppoosten tegen, die nog heel goeiig zei:
„Denk er aan jongenheer, om half acht den tuin uit.”
Ik zeg, ja hoor dat weet ik wel, ik mag nog een uurtje van vader. En ik op me dooie ge-makkie naar ’t hol. Daar ben ik gebleven en heb fijn de muziek gehoord en ’t was mooi hoor!”
„En hoe kwam je er weer uit?” vroegen de roovers vol verbazing.
„0, tegen half tien zag ik een troepje menschen voorbij komen, toen liep ik zacht achter ze aan en ging met ze den tuin uit. De suppoosten dachten dus dat ik „een kind onder geleide” was.”
,Jöh, wat echt! Dat lappen we hem ook,” riepen de roovers vol vuur.
„Mij best,” zei Ambro. „Laten we dan vanavond tegen half zeven gaan, maar niet allemaal ineens,
39