voorstelling heeft bijgewoond, zegt voldaan: „De rit van die ouwe juffrouw was de entree wel waard. Als ik de directie was, zou ik zoo’n nummertje iederen dag laten opvoeren.”
Na dit vermakelijke voorval hebben de jongens genoeg van het Hippodröme.
„Waar nu naar toe,” zegt Piet als ze buiten staan. „Naar het vlooien-theater?”
„Neen,” zegt Ambro. „Kom mee, eerst ballen gooien,” en hij wijst op een kraampje, dat op het oogenblik weinig te doen schijnt te hebben; er staat tenminste geen publiek voor.
„Wat is d&t nou voor een beweging?” vraagt Puckie als ze ervoor staan. Hij ziet niet anders in het kraampje, dan een man en een vrouw, die voor drie gesloten deuren staan.
Als zij de jongens in de gaten krijgen, staat de man onmiddellijk van zijn stoel op en zegt in gebroken Duitsch:
„Sollen die joengeheere niet een maal mit die balie werpen ? Dreimaal werpen foor ein doebbieltje! Nur foor zehn cent! Pofen op die teurknop. Kolo-sale overrassunk! Noch nie mal nooit da geweest! Paul Kruger! Königin Wilhelmina! Papus der ge-waltige hungerleider! Alles foor ein doebbieltje!” „Ja, ja,” roept Chris. „Dat moeten we hebben! Geef op drie ballen!”
Ambro heeft er al drie te pakken. Voor de jongens, die gewend zijn, met alle soorten voorwerpen naar alle soorten doelwitten te gooien, is deze sport een peulschilletje, want „de teurknoppen”
t
234