goed zag, verhelderde een blijde lach z’n ruwe gelaatstrekken. De andere bootwerkers kwamen om hem heen staan, bewonderden allen mee.
Ambro stond klein en verlegen tusschen al die groote kerels.
Daar voelde hij ineens een zware hand op z’n schouder.
„Je bent een goed jong,” zei de harde stem van den bootwerker. „Geef me de vijf.”
Ambro legde z’n kleine jongenshand in de door werken vereelte hand van den bootwerker en onderdrukte een kreet toen deze hem krachtig de hand schudde. Toen holde hij zonder meer iets te zeggen weg, want hij voelde iets akeligs in z’n keel komen, net of hij moest huilen, en d&ar schaamde de jongen zich voor.
Yoór hij dien avond naar bed ging, vertelde hij alles aan zijn ouders en hoewel hij een zware berisping kreeg, konden zij niet nalaten dien avond hun jongen een extra teedere nachtkus te geven.
'N KWARTJE ’N RAT!
Wim Bolk was een echte liefhebber van visschen en op een mooien voorj aarsmiddag zat hij de bewoners van het hol van Kaan te vermaken met al z’n visch-verhalen, waarbij woorden als: ik had tuk, enz., grooten indruk op de roovers maakten. Dat hij den eenen dag een snert-baarsie, den anderen weer een reus van ’n karper ving, geloofden ze allen gaarne.
18